Ik ben het zat. Ik heb er meer dan genoeg van. Ik ben het beu. Ik heb er mijn buik van vol. Nu is het genoeg! Dat ontbrak er nog aan! Ik ben het spuugzat (INF, VL).
J’en ai marre. J’ai eu plus qu’assez de. J’en ai marre. J’ai eu mon ventre plein. assez est assez ! Qui manquait là ! Je suis malade et fatigué (INF, VL).