Ik noemde haar handelen kwalijk. Ik heb geen recht. Ik voelde mij miskent. Ik was hebzuchtig. Ik kreeg ruimhartig maar dacht slechts aan mijzelf. Ik dacht niet aan haar. Ik zie nu haar huis. Heb ik het goed gedaan?
Vocavi eam malus. Nullum habeo jus. Sensi deficit. Avidus eram. Fui liberalis, sed tantummodo ex me cogitabat. Non cogitare eius. Video domum suam. Bene feci?